Operations management is een gebied van het management dat zich bezighoudt met het ontwerpen en controleren van het productieproces en het herontwerpen van de bedrijfsvoering bij de productie van goederen of diensten.[1] Het houdt de verantwoordelijkheid in om ervoor te zorgen dat de bedrijfsvoering efficiënt is in de zin dat er zo weinig mogelijk middelen worden gebruikt en dat er doeltreffend wordt voldaan aan de eisen van de klant.
Het houdt zich bezig met het beheer van een volledig productie- of dienstverleningssysteem, dat wil zeggen het proces waarbij input (in de vorm van grondstoffen, arbeid, consumenten en energie) wordt omgezet in output (in de vorm van goederen en/of diensten voor de consument).[2] Operaties produceren producten, beheren de kwaliteit en creëren diensten. Operatiemanagement bestrijkt sectoren zoals banksystemen, ziekenhuizen, bedrijven, het werken met leveranciers, klanten en het gebruik van technologie. Operations is een van de belangrijkste functies in een organisatie, samen met supply chains, marketing, financiën en human resources. De operatiefunctie vereist het beheer van zowel de strategische als de dagelijkse productie van goederen en diensten.[3] Ford Motor auto assemblagelijn: het klassieke voorbeeld van een productie productiesysteem. Bij het beheer van produktie- of dienstverleningsactiviteiten worden verschillende soorten beslissingen genomen, waaronder strategie, produktontwerp, procesontwerp, kwaliteitsbeheer, capaciteit, faciliteitenplanning, produktieplanning en voorraadbeheer. Elk van deze beslissingen vereist het vermogen om de huidige situatie te analyseren en betere oplossingen te vinden om de effectiviteit en efficiency van de produktie- of dienstverleningsactiviteiten te verbeteren.[4] Een moderne, geïntegreerde visie op de vele aspecten van operations management is te vinden in recente leerboeken over dit onderwerp.
Een produktiesysteem omvat zowel de technologische elementen (machines en werktuigen) als het organisatorische gedrag (arbeidsverdeling en informatiestroom). Een individueel produktiesysteem wordt gewoonlijk geanalyseerd in de literatuur die betrekking heeft op één enkel bedrijf; daarom is het gewoonlijk niet juist om in een gegeven produktiesysteem ook de operaties op te nemen die nodig zijn om goederen te verwerken die door inkoop zijn verkregen of de operaties die de klant uitvoert op de verkochte produkten; de reden hiervoor is eenvoudig dat, aangezien bedrijven hun eigen produktiesystemen moeten ontwerpen, dit dan de focus wordt van analyse, modellering en besluitvorming (ook wel het “configureren” van een produktiesysteem genoemd).
Een eerste mogelijk onderscheid in productiesystemen (technologische classificatie) is tussen continue procesproductie en discrete onderdelenproductie (fabricage).
Procesproductie betekent dat het product fysisch-chemische transformaties ondergaat en geen assemblagehandelingen kent, waardoor de oorspronkelijke grondstoffen niet gemakkelijk uit het eindproduct kunnen worden gehaald, voorbeelden zijn: papier, cement, nylon en aardolieproducten. De productie van onderdelen (ex:auto’s en ovens) omvat zowel fabricagesystemen als assemblagesystemen. In de eerste categorie vinden we werkplaatsen, fabricagecellen, flexibele fabricagesystemen en transferlijnen, in de categorie assemblage hebben we systemen met vaste posities, assemblagelijnen en montagewerkplaatsen (zowel manuele als geautomatiseerde bewerkingen).
Een andere mogelijke classificatie[38] is die op basis van de doorlooptijd (doorlooptijd van de productie versus doorlooptijd van de levering): engineer to order (ETO), purchase to order (PTO), make to order (MTO), assemble to order (ATO) en make to stock (MTS). Volgens deze classificatie hebben verschillende soorten systemen verschillende ontkoppelingspunten voor klantenorders (CODP), wat betekent dat de voorraadniveaus van werk in uitvoering (WIP) praktisch onbestaande zijn voor operaties die zich na het CODP bevinden (behalve voor WIP als gevolg van wachtrijen). (Zie uitvoering van orders)
Het concept van productiesystemen kan worden uitgebreid tot de dienstensector, met dien verstande dat diensten enkele fundamentele verschillen vertonen met materiële goederen: ongrijpbaarheid, klant altijd aanwezig tijdens transformatieprocessen, geen voorraden voor “eindproducten”. Diensten kunnen worden ingedeeld volgens een dienstenprocesmatrix:[39] mate van arbeidsintensiteit (volume) versus mate van maatwerk (verscheidenheid). Met een hoge arbeidsintensiteit zijn er massadiensten (b.v. betaling van rekeningen van commerciële banken en openbare scholen) en professionele diensten (b.v. persoonlijke artsen en advocaten), terwijl er met een lage arbeidsintensiteit dienstverlenende fabrieken (b.v. luchtvaartmaatschappijen en hotels) en dienstverlenende winkels (b.v. ziekenhuizen en automonteurs) zijn.
De hierboven beschreven systemen zijn ideaaltypen: reële systemen kunnen zich voordoen als hybriden van deze categorieën. Bedenk bijvoorbeeld dat bij de productie van spijkerbroeken eerst wordt gekaard, gesponnen, geverfd en geweven, vervolgens de stof in verschillende vormen wordt gesneden en de onderdelen tot broeken of jassen worden geassembleerd door de stof te combineren met garen, ritssluitingen en knopen, en ten slotte de broeken/jassen worden afgewerkt en vervormd voordat zij naar de winkels worden verzonden. [40] Het begin kan worden gezien als procesproductie, het midden als deelproductie en het einde weer als procesproductie: het is onwaarschijnlijk dat één enkel bedrijf alle produktiefasen onder één dak houdt, daarom ontstaat het probleem van verticale integratie en uitbesteding. De meeste producten vereisen, vanuit het oogpunt van de toeleveringsketen, zowel procesproductie als deelproductie.
|
https://www.newbusinessmanagement.com/ |